
REFLECTIE
Vrome joodse gelovigen kwamen naar Jeruzalem voor het jaarlijkse Pesachfeest: de herdenking van de exodus – de bevrijdende uittocht uit Egypte. Ooit was Gods volk beroofd van zijn vrijheid en behandeld als slaven. God Zelf had hun lijden gezien, hen een krachtige leider en bevrijder gegeven in de persoon van Mozes. De vrijheid was herwonnen, het beloofde land kon na een lange weg worden binnengetrokken.
Op het moment van Jezus’ intocht in Jeruzalem ging het joodse volk opnieuw gebukt onder vreemde overheersing. Nee, men was niet weggevoerd naar een vreemd land, maar vreemdelingen waren naar hun eigen land gekomen en hadden daar de macht overgenomen. Zou God nu ook een bevrijder zenden om zijn volk te verlossen? En… was Jezus - de man die doden tot leven kon wekken – dan niet de Messias die hen ook van dit slavenjuk kon bevrijden?
GEBED
Heer, U werd met gejuich ontvangen door mensen die slechts hun eigen kortzichtige verlangens en politieke agenda voor ogen hadden. U werd als koning binnengehaald door een volk dat ziende blind en horende doof was. Uit veel kelen klonk het ‘Hosanna’ en veel tongen hebben die dag een zegen over u uitgesproken. Veel van deze mensen riepen niet lang daarna om uw gruweldood en vervloekten u met evenveel vuur en overgave. Uw eigen leerlingen begrepen de ware betekenis van uw intocht pas toen U als grootste Overwinnaar tot majesteit verheven was!
Lieve Jezus, vergeef me als ik U verwelkom met verkeerde motieven. Laat me U niet lofprijzen en toejuichen met een onveranderd hart. Laat mij liever als dat eenvoudige ezeltje zijn dat nederig meewerkte aan de intocht van de Koning der koningen. Ik dank u dat ik nu – met de wijsheid achteraf – begrijp welke bevrijding uit slavernij, welke geestelijke exodus u voor ons allemaal tot stand hebt gebracht.